Rijkswaterstaat vindt het belangrijk dat weggebruikers veilig van A naar B kunnen gaan. Het voeren van de juiste verlichting speelt hierin een belangrijke rol. Als je niet de juiste lichten inschakelt, kun je bijvoorbeeld voor anderen niet (goed) zichtbaar zijn.
Hieronder hebben wij zes autoverlichtingen toegelicht. Zo weet je welke lampen er moeten branden tijdens het rijden.
In het donker op pad? Gebruik dan je dimlicht. Dit zijn de ‘standaard’ lichten die je inschakelt in de avond. Zo creëer je meer zicht en ben je voor anderen beter zichtbaar. Er is wel een uitzondering: als je de mistlichten aanhebt, hoef je de dimlichten niet in te schakelen. Dit raden wij zelfs af (bij punt 2 staat dit uitgelegd).
Ook overdag kan het zicht soms minder zijn, bijvoorbeeld tijdens een regenbui. Dan mag je ook je dimlichten aandoen. Schakel je deze verlichting in? Dan gaan de lampen zowel aan de voor- als achterzijde branden. Kortom,
Beschik je over automatische verlichting?
Controleer of je dimlichten aanstaan bij slecht zicht overdag. In het donker gaan je dimlichten automatisch aan, terwijl dat overdag niet altijd het geval is. Dan staat vaak je dagrijverlichting aan. De achterkant is dan meestal niet verlicht. Het gevolg? Je bent niet goed zichtbaar voor andere weggebruikers. Zet je dimlichten overdag dus handmatig aan.
Beeld: dimlichten (aan de achterkant branden ook lampen)
Heb je zeer slecht zicht door bijvoorbeeld mist, sneeuwval of regen? Dan kun je de mistlampen aandoen. Deze zorgen ervoor dat je beter zicht hebt tijdens slechte weersomstandigheden. Ook ben je voor andere weggebruikers beter herkenbaar.
Mistlampen mogen dus alleen gebruikt worden als je zicht zeer beperkt is. Gebruik deze dus niet als je meer dan 200 meter zicht hebt. Andere weggebruikers kunnen namelijk last hebben van het felle licht. Dit kan voor gevaarlijke situaties zorgen.
Moeten je dimlichten aan bij het gebruik van mistverlichting?
Wanneer je de mistlampen aanhebt, is het verstandig om je dimlichten uit te doen. De kans bestaat namelijk dat je nog minder ziet door de reflectie van het licht.
Heeft je voertuig automatische verlichting?
Dan dien je de mistlampen handmatig aan te doen. Het is namelijk niet zeker dat de sensor mist herkent. Daarom is het erg belangrijk dat je zelf de mistlampen aanzet. Het kan zijn dat je in de veronderstelling bent dat de automatische verlichting zijn werk doet. Dat kan in het geval van mist dus anders zijn.
Tip: hoe kun je het zicht meten?
Langs de snelweg staan om de 100 meter hectometerpaaltjes. Kun je het volgende bordje niet zien? Dan is je zicht minder dan 100 meter.
Beeld: mistachterlicht (linksonder)
Stadslichten zijn vooral bedoeld om de auto zichtbaar te maken voor overig verkeer. De weg wordt niet extra verlicht. Deze verlichting gebruik je als je bijvoorbeeld geparkeerd staat. Het worden daarom ook wel ‘parkeerlichten’ genoemd. Zowel aan de voorzijde als achterzijde gaan lampen branden.
Kun je stadslichten gebruiken in plaats van dimlichten?
Stadslichten zijn geen vervanging van dimlichten en mistlampen. Kortom, ga je in de avond op pad? Dan is het niet toegestaan om alleen met stadslicht te rijden.
Beeld: stadslichten (ook wel parkeerverlichting genoemd)
Nieuwe auto’s beschikken over dagrijverlichting. Deze zorgen ervoor dat je overdag beter zichtbaar bent in het verkeer. Het is toegestaan om deze lichten te gebruiken, ook op een heldere lentedag. Dagrijverlichting is geen vervanging van dimlichten of mistlampen wanneer je zicht (erg) beperkt is.
Wat is het verschil tussen dagrijverlichting en stadslicht?
Heb je stadslicht ingeschakeld? Dan is ook de achterkant verlicht, terwijl dit bij dagrijverlichting niet altijd het geval is. Vooral bij oudere auto’s is dit niet vanzelfsprekend. Stadslicht wordt voornamelijk bij slechter zicht gebruikt tijdens het parkeren. Tijdens het rijden kun je dagrijverlichting aanzetten.
Beeld: dagrijverlichting
Een auto is voorzien van groot licht. Schakel je dit in? Dan wordt de weg over een lange afstand verlicht. Het wordt daarom ook wel de ‘maximale verlichting’ van een auto genoemd. Schakel deze verlichting pas in als het noodzakelijk is, zoals bij een zeer donkere weg. Als er namelijk een tegenligger aankomt, kun je het zicht van de bestuurder wegnemen. Kortom, gebruik groot licht alleen in de volgende situaties:
Ook raden wij af om groot licht te gebruiken als je (vlak) achter een ander voertuig rijdt.
Krijg je pech op de snelweg? Dan is het uiteraard belangrijk om zo dicht mogelijk tegen de rechtervangrail te parkeren. Daarnaast is het van belang om je knipperende alarmlichten aan te zetten. Deze worden ook wel ‘waarschuwingslichten’ genoemd.
Beeld: knipperende alarmlichten (ook wel waarschuwingslichten genoemd)
Het kan per auto verschillen waar de lichtschakelaar zit. We kunnen dan ook niet precies beschrijven waar je deze vindt. Wel adviseren we om de ‘symbolen’ goed te onthouden. Daar herken je de verlichting in je voertuig aan. In dit artikel van de ANWB staan de symbolen weergegeven.
Beeld: lichtschakelaar in de auto